Vorm
Nee
– nee is een negatieve reactie op een vraag:
Woon je in Duitsland? Nee, ik woon in Frankrijk.
Niet
– met niet wordt de (groep) woorden of een zin negatief gemaakt:
Ik werk niet op zaterdag.
Deze jurk is niet zo mooi.
Ik weet niet.
Het pakketje is voor mij, niet voor jou.
–> positie van niet
– niet kan op verschillende plaatsen in de zin staan
– in eenvoudige zinnen staat niet meestal aan het einde:
Jan rookt niet.
Ik zie je niet.
Monica doet het liever niet.
– bijna altijd wordt niet geplaatst voor het woord/ zinsdeel dat negatief wordt gemaakt:
–> voor prepositie-gedeelte: Rose gaat niet naar de feest; Mijn baas is niet op zijn kantoor.
–> voor preposities: Ik kan er niet aan denken.
–> voor adverbia: De muziek staat niet zo hard; Ik kook niet vaak.
–> voor adjectieven: Ik ben niet boos.
–> in perfectum: voor tweede werkwoordpositie:
Jan heeft mijn bericht niet gelezen.
Mijn broer zal waarschijnlijk niet komen.
-niet kan ook versterkt worden: absoluut niet, helemaal niet, volstrekt niet
De ober was absoluut niet vriendelijk.
Geen
– geen wordt gebruikt bij:
–> onbepaalde substantieven enkelvoud: Ik krijg een cadeau. –> Ik krijg geen cadeau.
–> onbepaalde substantieven meervoud: We hebben problemen. –> We hebben geen problemen.
–> niet-telbare substantieven: Suzy eet vlees. –> Suzy eet geen vlees.
Ik heb zin om te gaan wandelen. –> Ik heb geen zin om te gaan
wandelen.
! Met bepaalde telbare substantieven wordt niet gebruikt:
Ik heb het boek gekocht. –> Ik heb het boek niet gekocht.x
Ik heb een boek gekocht. –> Ik heb geen boek gekocht.
–> positie van geen
– geen staat altijd voor het substantief
Ik heb geen fiets gekocht gisteren.
Niemand, niets, nooit, nergens
–> niemand = geen persoon: De zaal is leeg. Er is niemand.
–> niets = geen ding: De doos is leeg. Er is niets in.
–> nooit = op geen enkel moment: Ik ben vegetariër. Ik eet nooit vlees.
–> nergens = op geen enkele plaats: Waar is mijn fiets? Ik zie hem nergens.
Gebruik
Overzicht
Geen | |
Ik heb een fiets. | Ik heb geen fiets. |
Ik heb water nodig. | Ik heb geen water nodig. |
Ik drink veel wijn. | Ik drink geen wijn. |
Ik heb enkele vragen. | Ik heb geen vragen. |
Ik heb honger. | Ik heb geen honger. |
Niet | |
Ik hou van tomaten. | Ik hou niet van tomaten. |
Ik heb het boek. | Ik heb het boek niet. |
Nooit | |
Ik werk soms in het weekend. | Ik werk nooit in het weekend. |
Ik rook vaak. | Ik rook nooit. |
Ik ben ooit in Rome geweest. | Ik ben nooit in Rome geweest. |
Ik ga altijd slapen voor elf uur. | Ik ga nooit slapen voor elf uur. |
Niets | |
Ik heb iets voor jou. | Ik heb niets voor jou. |
Ik betaal alles. | Ik betaal niets. |
Niemand | |
Iedereen gaat mee. | Niemand gaat mee. |
Er staat iemand voor de deur. | Er staat niemand voor de deur. |
Nergens | |
Ik heb het ergens gezien. | Ik heb het nergens gezien. |
Je kan het overal kopen. | Je kan het nergens kopen. |
Nog niet | |
Ik heb het al gelezen. | Ik heb het nog niet gelezen. |
Nog geen | |
Ik heb al een fiets gekocht. | Ik heb nog geen fiets gekocht. |
Ik heb al 10 klanten. | Ik heb nog geen klanten. |
Nog nooit | |
Ik heb deze film al twee keer gezien. | Ik heb deze film nog nooit gezien. |
Ik ben al dikwijls op dit festival geweest. | Ik ben nog nooit op dit festival geweest. |
Niet meer | |
Ik werk nog bij Rabobank. | Ik werk niet meer bij Rabobank. |
Geen meer | |
Ik heb nog ponden over van onze reis naar Londen. | Ik heb geen ponden meer over van onze reis naar Londen. |
Er zijn nog twee vrije plaatsen. | Er zijn geen vrije plaatsen meer. |
Samenvatting
Er zijn een paar woorden van negatie die jullie moeten leren zoals nee, niet, niemand, nergens, … maar hun gebruik is niet ingewikkeld. Pas op maar met het gebruik van niet en geen bij substantieven.
Pas op ook met de woordvolgorde van niet en van de combinaties zoals geen meer.