Vorm
Scheidbare en onscheidbare werkwoorden worden gecreëerd door een prefix + basiswerkwoord
prefix + basiswerkwoord |
–> Er zijn 6 prefixen die nooit scheidbaar zijn= de onscheidbare prefixen: be-, ge-, er-, her-, ver-, ont- . De rest van de prefixen zijn scheidbaar.
–> Er bestaan echter ook prefixen die kunnen zowel scheidbaar als onscheidbaar zijn- het ligt aan het werkwoord zelf en het context waarin het wordt gebruikt.
Onscheidbare werkwoorden
Alle werkwoorden gecreëerd door de zes onscheidbare prefixen (be-, ge-, er-, her-, ver-, ont-) en werkwoorden waar de andere prefixen onscheidbaar kunnen zijn ( ondertekenen – onder is een prefix dat zowel scheidbaar als onscheidbaar kan zijn, in het woord onderteken is onscheidbaar. )
–> Plaats in de zin
Deze prefixen zijn altijd onscheidbaar; d.w.z. ze komen nooit los van het basiswerkwoord:
–> hoofdzin
Niet aan het eind van de zin
Ik kijk de video later be. -> Ik bekijk de video later.
–> participium
Geen ge– tussen het prefix en het werkwoord
Ik heb het ontgedekt. – -> Ik heb het ontdekt.
We hebben elkaar ontgemoet. -> We hebben elkaar ontmoet.
–> imperfectum:
Niet aan het einde van de zin.
We spraken het be. –> We bespraken het.
–> constructie met te:
Geen te tussen het prefix en het werkwoord.
De naam is te lang om hem te ont te houden. -> De naam is te lang om hem te onthouden.
–> imperatief
bespreken: Bespreek het met haar!
Scheidbare werkwoorden
Vorm
De scheidbare werkwoorden worden gecreëerd op de volgende vijf manieren:
–> prepositie + werkwoord
over + stappen -> overstappen
tegen + komen -> tegenkomen
–> adjectief + werkwoord
klaar + maken -> klaarmaken
vol + houden -> volhouden
–> adverbium + werkwoord
langs + komen -> langskomen
terug + komen -> terugkomen
–> substantief + werkwoord
tv + kijken -> tvkijken
plaats + vinden -> plaatsvinden
–> anders
teleur + stellen -> teleurstellen
mis + lopen -> mislopen
! De prepositie met verandert naar mee-: meegaan, meenemen, meevallen, …
–> Plaats in de zin
De scheidbare prefixen staan in de volgende gevallen los van het basiswerkwoord:
–> hoofdzin:
Het prefix staat los van het werkwoord, aan het eind van de zin:
opstaan: Ik opsta om 6 uur. -> Ik sta om 6 uur op.
Het prefix kan echter nog door een bijvoeglijke bepaling met een prepositie gevolgd worden:
Ik sta op om 6 uur.
– om 6 uur is een bijvoegelijke bepaling met een prepositie en kan zowel aan het eind van de zin als direct na het basiswerkwoord staan
– de directe en niet directe objecten en bijvoegelijke bepaling zonder prepositie staan echter voor het prefix:
toesturen: Ik stuur je de brief toe
je = indirect object
de brief = direct object
opstaan: Ik sta morgen vroeg op.
morgen = bijvoeglijke bepaling van tijd
vroeg = bijvoeglijke bepaling van tijd
–> participium
Tussen het basis werkwoord en het prefix komt ge- :
nadenken: Ik heb erover na|ge|dacht.
–> imperfectum
Zoals in de hoofdzin, het prefix staat aan het eind van de zin:
afspreken: We spraken regelmatig af.
–> constructie met te:
Te staat tussen het prefix en het basiswerkwoord:
afstuderen: Zij hoopt op tijd af te studeren.
–> imperatief
Het prefix staat aan het eind van de zin:
meenemen: Neem het mee!
Scheidbare en onscheidbare prefixen
Alle werkwoorden die met de volgende prefixen beginnen zijn altijd scheidbaar:
bij-, na-, in-, op-, uit-, tegen-, tussen-, af-, mee-, terug–
Werkwoorden die beginnen met de prefixen achter- en aan- zijn altijd scheidbaar behalve:
aanvaarden, aanschouwen, aanbidden, achtervolgen en achterhalen
De rest van de prefixen kunnen deel uitmaken zowel van scheidbare als onscheidbare werkwoorden.
Hier zijn een paar voorbeelden:
vol-:
voldoen –> hebben voldaan; onscheidbaar
volhouden–> hebben volgehouden; scheidbaar
over-:
overleven –> hebben overleefd; onscheidbaar
overtuigen –> heebn overtuigd; onscheidbaar
overnemen –> hebben overgenomen; scheidbaar
voor-:
voorspellen–> hebben voorspeld; onschiedbaar
voornemen–> hebben voorgenomen; scheidbaar
onder-:
onderhouden–> hebben onderhouden; onscheidbaar
onderbrengen –> hebben ondergebracht; scheidbaar
mis-:
mislukken –> zijn mislukt; onscheidbaar
misgaan –> zijn misgegaan; scheidbaar
Er zijn ook werkwoorden die kunnen zowel scheidbaar als onscheidbaar zijn. Het ligt aan de context van de zin.
voldoen:
scheidbaar: Doe de emmer vol.
onscheidbaar: Hij voldoet aan onze eizen.
ondergaan:
scheidbaar: De zon gaat om 7 uur onder.
onscheidbaar: Hij heeft een moeilijke operatie ondergaan.
overkomen:
scheidbaar: Zij kwamen hiervoor over uit Spanje.
onscheidbaar: Dat is me nog niet overkomen.
voorkomen:
scheidbaar: Deze fout komt heel vaak voor.
onscheidbaar: Met deze maatregelen voorkomen we het ongeluk.
Onscheidbare en scheidbare werkwoorden: vergelijking
hoofdzin | perfectum | imperfectum | constructie met te | imperatief | |
onscheidbare werkwoorden |
Hij ondertekent het. | Hij heeft het ondertekend. | Hij ondertekende het. | Hij hoeft niet het te ondertekenen. | Onderteken het! |
scheidbare werkwoorden |
Hij doet het open. | Hij heeft het opengedaan | Hij deed het open. | Hij hoeft niet het open te doen. | Doe het open! |
Samenvatting
Het is essentieel om de 6 onscheidbare prefixen te onthouden: be-, ge-, er-, her-, ver-, ont- en dat ze nooit, in geen grammaticale tijden, los staan van het werkwoord.
De rest komt bij de tijd en vaker gebruik van het Nederlands. Bij de scheidbare werkwoorden is het belangrijk om de plaats van het prefix in de zin te leren.