Vorm
ik | jij/u | hij/zij/het | we | jullie | zij | imperfectum | perfectum | |
mogen | mag | mag | mag | mogen | mogen | mogen | mocht(en) | gemogen |
willen | wil | wil, wilt/wilt | wil | willen | willen | willen | wilde(n) | gewild |
kunnen | kan | kan/kunt | kan | kunnen | kunnen | kunnen | kon(den) | gekund |
moeten | moet | moet | moet | moeten | moeten | moeten | moest(en) | gemoeten |
Gebruik
Modale werkwoorden worden meestal gebruikt in combinatie met een ander werkwoord. Het andere werkwoord staat aan het einde van de zin:
Ik moet morgen weer werken.
Maar ze kunnen ook alleen in de zin staan:
Ga je mee naar de kroeg? Ik mag niet van mijn ouders.
Het verschil tussen mogen niet x moeten niet x hoeven niet te
mogen niet: het is niet toegestaan (not allowed to); meestal door een regel of wet:
In de Nederlandse restaurants en cafés mag je niet binnen roken.
moeten niet: een vriendelijke advies:
Je moet niet zo veel uitgeven. Straks heb je helemaal geen geld op je bankrekening.
hoeven niet te: altijd met niet en te; dezelfde als de Engelse don’t have to:
Je hoeft niet te betalen, de toegang is gratis.
–> hoeven niet te is een regelmatig werkwoord
Samenvatting
De modale verba maken een belangrijk onderdeel van de taal. Jullie moeten wel de vorm leren maar dat gebeurt vrij snel omdat jullie ze vanaf het begin gaan gebruiken. Iedereen wil snel weten hoe te zeggen dat hij/ zij iets kan, wil of juist niet.