Pronomen personale: verwijzen

Hij/ hem

Vorm

hij – subject

hem – object

Gebruik

Met hij/ hem verwijzen we naar:

–> mannelijke persoon: Heb je Andree gezien? Nee, ik heb hem niet gezien. hem = Andree

–> de-woord: Mijn computer loopt vast, hij is gewoon te oud. hij = de computer

Zij/ haar

Vorm

zij – subject

haar – object

Gebruik

Met zij/ haar verwijzen we naar:

–> vrouwelijke persoon: Heb je Andrea gezien? Nee, ik heb haar niet gezien. haar = Andrea

–> vrouwelijk de-woord (er zijn echter niet zoveel vrouwelijk de-woorden voor dingen/ zaken):

Er is een nieuwe bibliotheek in onze buurt. Zij wordt tot tien uur ’s avonds open.
zij = bibliotheek

Ze

Vorm

Dezelfde voor subject en object als het over dingen/ zaken gaat.

Gebruik 
– in het meervoud

Waar zijn mijn sleutels? Ik heb ze niet gezien.  ze = de sleutels

Die

Vorm

Dezelfde voor subject en object

Gebruik

Die kan gebruikt worden in plaats van  hij/ hem/ zij/ haar/ ze:
Mijn computer loopt vast, die is gewoon te oud.  die = mijn computer

–> Hem kan niet aan het begin van de zin staan maar die wel:
Waar is mijn telefoon? Ik heb hem straks nodig.
Hem heb ik straks nodig.    –>  Die heb ik straks nodig.

Het

Vorm

Dezelfde voor subject en object.

Gebruik

Met het verwijzen we naar een het-woord of een hele zin.
Wat vind je van het nieuwe boek van Griet Op de Beeck? Ik heb het nog niet gelezen.
het = het nieuwe boek van Griet Op de Beeck

‘De winkel is dicht op maandag.’ ‘ Ik wist het niet.’
het = de winkel is dicht op maandag

Dat

Vorm

Dezelfde voor subject en object

Gebruik

Met dat verwijzen we naar een het-woord of een hele zin.

Dat kan gebruikt worden in plaats van het: Wil je het raam dicht doen? Het kan niet, dat is kapot. dat = het raam

‘De winkel is dicht op maandag.’ ‘Dat wist ik niet.’
dat = de winkel is dicht op maandag

–> Het als object kan niet aan het begin van de zin staan:

Heb je het woordenboek mee? Ik heb het niet nodig.
Het heb ik niet nodig. –> Dat heb ik niet nodig.

Pronomen + prepositie          

Deze vorm van pronomen wordt eigenlijk genoemd voornaamwoordelijk bijwoord maar ik sluit het hier bij omdat ik het belangrijk vind dat het op het zelfde moment wordt uitgelegd hoe we de personale pronomen gebruiken met en zonder preposities.

Als we over mensen en prepositie praten, gebruiken we gewoon het pronomen en prepositie: over hem

Als we over dingen en prepositie praten, gebruiken we er/ hier/ daar + prepositie: erover

Hier is de overzicht:

mensen prepositie + object
hij/ zij/ ze, wij, jullie, jij, u in/over/aan…hem/ haar, hen, ons, jullie, jou, u    
dingen/ zaken er + prepositie hier + prepositie daar + prepositie
hij, zij, het, ze erin, erover, eraan meer dichtbij wat verder; meer abstract

Als het over dingen/ zaken gaat, zeggen we niet: over het; over hem of over haar, maar erover/ daarover/ hierover.

Hier een paar voorbeelden:

1.
Wat wil je in de koffie?
Wat wil je in hem?  –>  Wat wil je erin?

2.
Jan werd ontslagen.
Ik weet over het/ dat.  –> Ik weet erover.

3.
Praten jullie vaak thuis over werk?
Ja, we praten bijna elke dag over het.  –> Ja, we praten erover.

4.
Hou je van chips?
Oh ja, ik hou van ze.  –> Oh ja, ik hou ervan.

Variaties met hier-/ daar-

hier-

We gebruiken hier- ale we iets bedoelen wat echt dichtbij/ naast ons is:

Deze tas is nog leeg. Je kan je kleren hierin stoppen.

daar-

We gebruiken daar- ale we iets bedoelen wat verder van ons is of een beetje abstract is:

Imran heeft nog een lege tas. Je kan je kleren daarin stoppen.  

Wat is er gebeurd? Ik wil niet daarover praten.

er-

– een neutraal gebruik

Met en tot

Preposities met en tot veranderen naar mee en toe:

En jouw project? Hoe gaat het ermee?  ermee = met het project

Samen of uit elkaar?

Er + prepositie kan samen of uit elkaar gebruikt worden:

Uit elkaar:

–> in de vaste combinaties van adjectief:
bang zijn voor iets –> Ik ben er bang voor
gek zijn op iets –> Ik ben er gek op

–> in het middel van de zin als er een bijwoordelijk bepaling (tijd, plaats,..) tussen komt:
Ik hou er helemaal niet van.  helemaal niet = bijwoordelijk bepaling
Je kan hier altijd mee betalen.   altijd = bijwoordelijk bepaling
Maar: Hiermee kan je altijd betalen. Hier is het  wel mogelijk omdat het aan het begin van de zin staat.

–> in het midden van de zin als er een object tussen staat:
Ik wil er suiker in.    suiker = object
Ik voeg er een beetje zout toe.  een beetje zout = object

Samen

–> daarop, daarna en daarom als ze de volgende betekenis hebben:

daarop, daarna: vervolgens: We gaan eerst hardlopen en daarna gaan we heerlijk lunchen.

daarom: dat is der eden waarom: Jan is ziek. Daarom is hij thuis gebleven.

Samen & uit elkaar mogelijk:

–> in meeste gevallen; uit elkaar versie klinkt meer neutraal en informatief.
Daarover moeten we nog praten!
Daar moeten we nog over praten.

Met voornaamwoordelijk bijwoord verwijzen we ook naar de hele zin:

Zijn Luk en Anja uitelkaar? Daar weet ik niets van.   Daar…van = Zijn Luk en Anja uitelkaar?